Het recht om te schilderen en gezien te worden
Aan vrouwen geen gebrek in het museum – zittend, liggend, lezend, naakt of met een kind op schoot –, maar naar werk van vrouwelijke kunstenaars was het tot een paar jaar geleden zoeken met een vergrootglas. Voor vrouwen was het lastig om een artistieke carrière uit te bouwen. Degenen die daar toch in slaagden, werden bij leven dikwijls genegeerd, en als ze toch succes oogstten, werden ze na hun dood uit de geschiedenis gewist. Tertio nr. 1.214 brengt een dossier over vrouwen in de kunst.
Sabine Alexander

Vijftig jaar geleden schilderde Alice Neel (1900-1984) het portret van Linda Nochlin en haar dochter Daisy. Neel was toen 73 jaar en werd nog maar sinds enkele jaren als belangrijk kunstenaar van de 20ste eeuw erkend. Ze had steeds haar eigen koers gevaren, ver verwijderd van de kunst die in het naoorlogse Amerika succesvol was. De abstractie kon Alice Neel gestolen worden. Het waren de mensen die haar boeiden: kinderen, buren, daklozen, zwangere vrouwen, vrienden en vreemden. Ze plaatste hen voor haar schildersezel en portretteerde hen met schokkende directheid en zichtbaar medeleven. Dat Alice Neel Linda Nochlin (1931-2017) schilderde was geen toeval. Nochlin was de Amerikaanse kunsthistoricus die in 1971 met haar artikel ‘Why Have There Been No Great Women Artists?’ (‘Waarom zijn er geen grote vrouwelijke kunstenaars geweest?’) de knuppel in het hoenderhok gooide. Waren vrouwen inderdaad verstoken van elke sprankel artistieke creativiteit of was hun altijd belet die talenten te ontplooien? Ook Alice Neel worstelde met tal van obstakels op haar weg naar erkenning en vond in Nochlin een pleitbezorger die de vrouwelijke creativiteit zichtbaar maakte.
De westerse kunstkritiek en -geschiedenis waren gedurende eeuwen behept met het idee van originaliteit en vernieuwing en elke artistieke inventie werd steevast aan een mannelijke kunstenaar toegeschreven – perspectief, gebruik van olieverf, prentkunst, sfumato, clair-obscur, pleinairisme enzovoort. Zo gold Wassily Kandinsky (1866-1944) als de pionier van de abstractie, terwijl het al snel duidelijk werd dat heel wat kunstenaars op uiteenlopende plekken stukje bij beetje de weg van de abstractie opgingen. Daar waren ook vrouwen bij, zoals Hilma af Klint (1862-1944), die vandaag naar voren geschoven wordt als de eerste moderne abstracte kunstenaar, of Natalia Goncharova (1881-1962), Sonia Delaunay (1885-1979) en de Belgische Marthe Donas (1885-1967).
Vrouwen mochten hun talent ongebreideld uitleven in handwerk, dat als minderwaardig en ongeïnspireerd werd beschouwd. Vrouwen zouden uiteindelijk die ‘ambachtelijke’ creativiteit ook inzetten om actie te voeren tegen de vele manieren waarop ze in de hoek gedrumd werden en slaagden erin om met hun ‘handwerk’ een unieke plek in de kunsten te verwerven. Zo toonde Judy Chicago (1939) in 1979 in het San Francisco Museum of Modern Art een kunstwerk dat niet genegeerd kon worden. Jaren had ze eraan gewerkt, samen met honderden vrijwilligers. The Dinner Party was een indrukwekkende installatie, een in een driehoek opgezette tafel, gedekt voor 39 vrouwen die door de eeuwen heen hun sporen verdiend hadden in de wereld van wetenschap en kunst, maar uit het oog verloren waren.
Veertig jaar jaar na The Dinner Party, maakte de Nederlandse Patricia Kaersenhout een kritische remake van het kunstwerk van Judy Chicago. In Guess Who's Coming to Dinner Too? (Raad eens wie er nog naar het diner komen?) schuiven 39 vrouwen van kleur van over de hele wereld aan de tafel aan, vrouwen die opkwamen voor hun rechten en cultuur, vrouwen voor wie de geschiedenis en ook Judy Chicago nog blind waren, vrouwen die op de 21ste eeuw moesten wachten om zichtbaar te worden.
