28 februari 2023

Nummer 1.203

“Vrede, alstublieft vrede!”

Hoe serieuzer het gespreksonderwerp, hoe stiller de paus praat. Vooral wanneer het over de oorlog in Oekraïne gaat, wordt duidelijk hoezeer Franciscus erdoor aangedaan is. Hij lijdt zichtbaar onder de onophoudelijke oorlogsgruwel op zoveel plaatsen in de wereld. Hij ervaart het als een persoonlijke nederlaag dat hij verder bloedvergieten niet kan verhinderen en dat zijn oproepen tot dialoog onbeantwoord blijven. “Finaal zijn we allemaal slachtoffers. Daarom, porfavor, kies voor vrede!”

Emmanuel Van Lierde

cover Nummer 1.203
Afbeelding
“Vrede, alstublieft vrede!”
De goede eigenschappen van een journalist zijn volgens paus Franciscus “luisteren, vertalen en doorgeven, want je moet altijd vertalen, nietwaar? Maar eerst luisteren.” © Vatican Media

oals in 2016 is het bisschop Luc Van Looy die het interviewverzoek aan de paus overmaakt. Het wordt meteen ingewilligd. “Ook als paus vergeet hij zijn vroegere vrienden niet”, zeggen intimi met klem. De voormalige bisschop van Gent is zo’n vriend voor wie de deuren in Rome steevast opengaan. Maar ruimer dan die vriendschap draagt de Argentijnse kerkleider België een warm hart toe. Dat had hij al te kennen gegeven in 2016, en hij herhaalt het ook nu. Destijds was Jorge Mario Bergoglio als provinciaal overste van de jezuïeten in Argentinië tevens de grootkanselier van hun universiteit in Córdoba. Een Belgische vriendenkring rond de Waalse jezuïet en professor Jean Sonet ondersteunde de verdere uitbouw van die katholieke universiteit. Om die weldoeners te bedanken en om de relaties met hen te onderhouden, kwam Bergoglio in de jaren 1970 herhaaldelijk naar België en maakte toen ook toeristische uitstappen. “Brugge vond ik het mooist. Die kunstwerken van Hans Memling… Indrukwekkend!” Op maandag 19 december 2022 staat het nieuwe interview gepland, twee dagen nadat Franciscus 86 jaar is geworden en daags nadat Argentinië het WK voetbal heeft gewonnen. Met dubbele felicitaties begroeten we de paus, een kwartier vroeger dan voorzien, waardoor ons gesprek in het Spaans in totaal drie kwartier zal duren in plaats van het voorziene half uur. We leggen uit dat het interview tegelijk verschijnt in de christelijke weekbladen Tertio en Dimanche (in het Frans), maar ook in een boek, waardoor de publicatie niet voor meteen is. Dat baart de paus zorgen: “En wat als me in de tussentijd iets overkomt?”, fronst hij de wenkbrauwen. Om er met een kwinkslag direct aan toe te voegen dat een postume publicatie hem in staat zou stellen om nog een ultiem woord te spreken “vanuit het graf, desde la tumba”. Het typeert Franciscus’ humor en de gemoedelijke sfeer waarin de ontmoeting plaatsvindt.

Een belangrijke leidraad om uw pontificaat te begrijpen, is het Tweede Vaticaans Concilie (1962-’65), hoewel uzelf de eerste paus bent die er niet aan deelnam. Waarom gaat de verdere realisatie van dat Concilie u zo sterk ter harte? Wat staat er op het spel?

“Historici zeggen dat het een eeuw duurt voordat de besluiten van een Concilie ten volle ingang vinden en uitgevoerd geraken. Dan hebben we nog veertig jaar te gaan. Ik ben zo met het Concilie begaan omdat dat gebeuren eigenlijk een bezoek van God aan Zijn Kerk was. Het Concilie was een van die dingen die God in de geschiedenis tot stand brengt door middel van heilige mensen. Wellicht realiseerde niemand zich, toen Johannes XXIII het aankondigde, wat er te gebeuren stond. Er wordt gezegd dat hijzelf dacht dat het in een maand voorbij zou zijn, maar een kardinaal reageerde: ‘Koop maar al meubelen, want het gaat jaren duren.’ Hij gaf zich daar rekenschap van, maar Johannes XXIII was een man die openstond voor de ingevingen van de Heer. Zo spreekt God tot Zijn volk. En hier heeft Hij inderdaad tot ons gesproken. Het is geen kwestie van vernieuwing, wel een uitdaging om de Kerk er steeds levendiger te laten uitzien. Het Concilie vernieuwt niet, het verjongt de Kerk. De Kerk is een moeder die er altijd op vooruitgaat. Het Concilie opende de deur naar een grotere volwassenheid, meer in overeenstemming met de tekenen van de tijd. Lumen Gentium bijvoorbeeld, de dogmatische constitutie over de Kerk, is een van de meest traditionele en tegelijk meest moderne documenten, want in de opbouw van de Kerk is het traditionele – als het juist wordt opgevat – altijd modern. Dat komt omdat de traditie zich verder ontwikkelt en groeit.”

“Zoals de Franse monnik Vincentius van Lérins in de 5de eeuw stelde, moeten dogma’s zich verder ontvouwen, maar dan wel volgens deze methodologie: ‘Ut annis scilicet consolidetur, dilatetur tempore, sublimetur aetate’ (zodat het kan worden geconsolideerd door de jaren, uitgebreid door de tijd en verdiept door de leeftijd, nvdr). Dat wil zeggen: vanuit de wortel blijven we altijd groeien. Het Concilie heeft zo’n stap vooruit gezet, zonder de wortel af te snijden, want dat kan niet als je vruchten wilt voortbrengen. Het Concilie is de stem van de Kerk voor onze tijd en op dit moment – gedurende een eeuw – brengen wij het in praktijk.”

Vreemde beeldspraak: de Kerk als een moeder die niet veroudert, maar steeds jonger wordt… 

“Merkwaardig inderdaad, maar zo is de Kerk. Ze verjongt zich altijd zonder haar eeuwenoude wijsheid te verliezen.”

Tot het verder implementeren en realiseren van het Concilie behoort het aanmoedigen van de synodaliteit. Wat hoopt en beoogt u met het synodale proces? Is het een bestuurs- en leiderschapsstijl die voortvloeit uit de inzichten van het Concilie?

“Er is een feit dat we niet uit het oog mogen verliezen. Toen het Concilie eindigde, was Paulus VI erg geschokt te merken dat de westerse Kerk haar synodale dimensie bijna had verloren, terwijl de oosters-katholieke Kerken die hadden weten te behouden. Daarom kondigde hij de oprichting aan van het Secretariaat voor de bisschoppensynode met de bedoeling de synodaliteit in de Kerk opnieuw te bevorderen. Gedurende de voorbije zestig jaar is dat steeds meer doorgedrongen. Beetje bij beetje werden dingen duidelijker, bijvoorbeeld betreffende de vraag of alleen bisschoppen stemrecht hadden. Soms was het niet duidelijk of vrouwen konden stemmen... Bij de jongste synode over de Amazone in 2019 rijpten de geesten in die richting. Toen deed zich nog een merkwaardig feit voor: wanneer een synode is afgelopen, worden degenen die eraan hebben deelgenomen en alle bisschoppen ter wereld gepolst over het thema dat ze graag geagendeerd zien bij een volgende synode. Op nummer één stond het priesterschap en als tweede kwam synodaliteit uit de bus. Blijkbaar was het een gedeeld thema waarvan alle bisschoppen vinden dat het nu tijd is om het te behandelen. Bij de vijftigste verjaardag van dat permanent orgaan van de bisschoppensynode hadden theologen in een document al een balans opgemaakt. We komen van ver, hier staan we nu en we moeten verder. Dat doen we met het huidige synodale proces en de twee synodes over synodaliteit zullen ons helpen om de betekenis en deze methodiek van besluitvorming in de Kerk te verduidelijken.”

“Nog iets interessants: in een synode wordt veel gesproken, elke deelnemer om de beurt een speech van vier minuten. Na drie interventies volgen vier minuten stilte, tijd voor gebed, zodat de Geest ons kan helpen. Een synode beschouwen als een parlement is een vergissing. De synode is een samenkomst van gelovigen, een geloofsvergadering geleid door de heilige Geest, maar evenzeer bekoord en verleid door de boze geest.”

In ons vorige interview in 2016 had u het al over de Derde Wereldoorlog die we beetje bij beetje meemaken. Vandaag is de situatie nog slechter, met nog meer oorlog zoals in Oekraïne. Is het niet naïef te denken dat er nog vrede te sluiten valt met een agressor als president Vladimir Poetin die diverse regio’s annexeerde? Welke rol kan de diplomatie van het Vaticaan in deze spelen?

“Het Vaticaan heeft dit conflict vanaf de eerste dag ter harte genomen. Al daags nadat de invasie begon, ging ik persoonlijk naar de Russische ambassade. Iets wat ongezien was en wat een paus normaal niet doet. Ik stelde me beschikbaar om naar Moskou te reizen en ervoor te zorgen dat dat conflict niet zou voortgaan. Vanaf het begin tot op vandaag is het Vaticaan in de weer. Verschillende kardinalen reisden al naar Oekraïne, kardinaal Konrad Krajewski (vroeger de pauselijke aalmoezenier, nu de prefect van het Dicasterie van de Dienst van de Naastenliefde, nvdr) ging er al zes keren naartoe om het Oekraïense volk bij te staan, en tegelijk stoppen we niet met praten met het Russische volk om iets te ondernemen. Deze oorlog is verschrikkelijk, het is een immense wreedheid. Er vechten veel huurlingen mee. Sommigen zijn erg wreed. Er wordt gemarteld; er worden kinderen gemarteld. Veel kinderen die met hun moeders in Italië verblijven, vluchtelingen, zijn mij komen opzoeken. Ik heb nog nooit een Oekraïens kind zien lachen. Waarom lachen die kinderen niet? Wat hebben ze gezien? Het is angstaanjagend. Die mensen lijden, ze lijden onder de agressie. President Volodymyr Zelensky stuurde meerdere delegaties naar mij om te praten.”

“We doen van hieruit wat we kunnen om de mensen bij te staan. Maar het lijden is erg groot. Ik herinner me wat mijn ouders mij zeiden: ‘Oorlog is waanzin.’ Er is geen andere definitie. We leven zo hartstochtelijk mee met deze oorlog omdat hij zich dicht bij ons afspeelt. Maar er zijn al jaren oorlogen in de wereld waar we niet op letten: Myanmar, Syrië, Jemen, waar kinderen geen onderwijs krijgen en honger lijden... De wereld is inderdaad in oorlog. Daarbij is er één ding dat aan de kaak moet worden gesteld en dat is de wapenindustrie. Wanneer een rijk land begint te verzwakken, heeft het naar verluidt een oorlog nodig om stand te houden en weer sterker te worden. De wapenhandel wordt opgedreven. Ze ontdoen zich van alle oude wapens die ze hebben en proberen nieuwe uit. Het is verschrikkelijk. Ze zeggen dat de Spaanse Burgeroorlog diende om wapens te testen voor de Tweede Wereldoorlog. Ik weet niet of het waar is, maar wapens worden toch altijd getest? Dit is de industrie van de vernietiging, de industrie van de oorlog, van een wereld in oorlog. In ongeveer een eeuw tijd hebben we drie zware wereldoorlogen gehad: die van ’14-’18, die van ’39 tot ’45 en de huidige die ook een wereldoorlog is, waarin de rijke landen hun wapens vernieuwen.”

“Toen ik voor de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog naar het Italiaanse Redipuglia reisde, een van mijn eerste reizen als paus in 2014, zag ik er al die graven (in de oorlog was daar de frontlijn met de Oostenrijks-Hongaarse troepen; op het militair kerkhof liggen bijna 40.000 geïdentificeerde en nog eens 70.000 niet-geïdentificeerde gesneuvelde Italiaanse soldaten, nvdr) en ik huilde. Mijn grootmoeder heeft die oorlog meegemaakt en me daar zaken over verteld die ik innerlijk meedraag. Elk jaar op 2 november ga ik naar een begraafplaats. Zo ging ik een paar jaar geleden voor Allerzielen naar het kerkhof in Anzio in Rome en ik zag daar de graven en de leeftijden van de jongens: 18 jaar, 19, 20... Ook daar kon ik niet stoppen met huilen. Waarom die waanzin? Toen verschillende regeringsleiders een herdenkingsbijeenkomst hielden bij de zestigste verjaardag van de landing in Normandië, dacht ik eraan hoe wreed die landing was, omdat de nazi’s op wacht stonden. Ze wisten het. Naar verluidt bleven 30.000 jongeren op het strand achter. Ik denk aan een moeder. De postbode klopt bij haar aan en heeft een brief voor haar. Ze opent hem en leest: ‘Mevrouw, wij hebben de eer u te melden dat u een heldenzoon heeft.’ ‘Ik had een zoon, ze hebben hem vermoord’, reageert ze. Elke oorlog is een mislukking. Maar we leren niet. En nu we er van dichtbij weer één meemaken, is het te hopen, als ’t God belieft, dat we er eindelijk wat uit leren… Het begon met Kaïn en Abel en het gaat maar door. Voor mij is het erg pijnlijk en ik kan geen kant kiezen, oorlog is op zich slecht.” 

In België maken wij ons ook veel zorgen over de oorlog en het geweld in Congo.

“Ik herinner me dat toen koning Boudewijn er was om de onafhankelijkheid te verklaren, ze zijn zwaard meenamen, nietwaar? Dat was een symbool. Ja, het geweld in Goma, in het noordoosten van Congo, waar de Rwandese guerrilla’s zich bevinden. Zulke oorlogen zijn al jaren aan de gang, maar we negeren ze. Oekraïne zien we omdat het dichtbij is. Oorlog is waanzin, het is zelfmoord, het is zelfvernietiging. Vrede, alsjeblieft vrede!”

Door de evolutie in onze contreien naar een keuzekerk bestaat bij de kerkleiding de neiging te focussen op liturgie en verkondiging en dreigen diaconie en caritas bijkomstig te worden. Maar zou de Kerk niet beter uitpakken met haar sociale en profetische gelaat als ze vandaag relevant wil zijn?

“Je mag die opdrachten niet tegen elkaar uitspelen. Ze zijn niet tegenstrijdig. Een Kerk die geen eucharistie viert, is geen Kerk. Maar een Kerk die zich in de sacristie verbergt, is ook geen Kerk. Je wegsteken in de sacristie is geen correcte eredienst. Als je de eucharistie viert, heeft dat zijn gevolgen. Er is het breken van het brood. Dat houdt een sociale verplichting in; de verplichting om voor anderen te zorgen. Gebed en inzet gaan dus samen. De aanbidding van God en de dienst aan onze broeders en zusters gaan samen, want in elke broeder en zuster zien wij Jezus Christus.”

“Opgelet, de sociale inzet van de Kerk is een reactie, een gevolg van de eredienst. Daarom mogen we die inzet niet verwarren met de liefdadigheid die een ongelovige ook kan doen. Voor de Kerk komt haar sociale actie voort uit haar wezen, omdat ze Jezus daarin herkent. Dat is zo sterk dat het zelfs de maat is waarmee we volgens Jezus zullen worden beoordeeld. Die maatstaf van onze naastenliefde zullen we volgens Mattheüs 25 horen bij het Laatste Oordeel: ‘Zie, Ik had honger en jullie gaven Me te eten; Ik had dorst en jullie gaven Me te drinken; Ik zat in de gevangenis en jullie bezochten Me; Ik was ziek en jullie verzorgden Me…’ Het betreft allemaal sociale acties, maar niet verricht vanuit sociale dwang of een plicht, maar omdat Jezus daar aanwezig is. Ik zal Jezus daar echter nooit herkennen als ik Hem niet ook herken in de aanbidding en de eredienst. Die twee gaan samen. Ze moeten verenigd zijn. Een zuiver cultische Kerk is geen Kerk en een zuiver ‘sociale’ Kerk – om het nu zo te omschrijven – is evenmin Kerk. Het ene is een gevolg van het andere en het andere leidt tot het ene. Het is belangrijk om die band en die wisselwerking te behouden.”

Er zitten ook aanzetten in de eucharistie om de diaconie en de caritas niet te vergeten, zoals de collecte voor de armen, de voorbeden en de zending aan het einde.

“Ik kan het alleen maar herhalen: eredienst en dienst aan de naaste gaan samen. We aanbidden alleen God, maar tegelijk dienen we de naaste die een beeld van God is. Die samenhang is er altijd geweest, zelfs al in het Oude Testament. Als God Zijn wetten en voorschriften aan de Israëlieten geeft, wat zegt Hij dan altijd tot slot? ‘Zorg voor de wees, de weduwe en de vreemdeling, de migrant.’ Hij gebiedt een speciale zorg voor degene in nood.”

De zorg voor jongeren gaat u ter harte, alsook die voor ouderen, want zij dreigen in een wegwerpcultuur niet echt mee te tellen. Hoe kunnen christenen duidelijk maken aan de samenleving dat alle leven respect verdient en zinvol is, zelfs als het een leven met beperkingen en dementie betreft?

“Er gebeuren heel mooie dingen in de dialoog tussen de verschillende generaties. De profeet Joël heeft daarover een prachtige zin geschreven: ‘Jullie zonen en dochters zullen profeteren, oude mensen zullen dromen en jongeren zullen visioenen zien’ (3, 1). Dan komen jong en oud samen. De oudere dient niet in een magazijn of in een museum te worden bewaard, maar moet aan de samenleving kunnen blijven geven wat hij in zich heeft. Er is een missie van de ouderling. We moeten de oudere verzorgen als een juweel. Ook als zijn gezondheid niet goed meer is of als hij niet meer bij volle bewustzijn is, moeten we voor hem zorgen als voor een juweel, want die persoon, die man of die vrouw, heeft een leven lang nieuw leven gezaaid, heeft ons leven gegeven. Daarom moeten we voor hem zorgen.”

“En de jongeren zijn er niet om hen te verwennen en niet lastig te vallen. We moeten hen helpen te groeien in wijsheid. De ontmoeting tussen jong en oud is daarom profetisch. Ik heb het zo vaak meegemaakt met jonge mensen. Ik herinner me bijvoorbeeld een activiteit waar we jongeren voorstelden om gitaar te spelen in een bejaardentehuis. ‘Puf, puf, wat saai.’ Maar toen we aandrongen om toch maar te gaan, wilden ze er niet meer weg, want ze begonnen te zingen en er ontstond een dialoog met de ouderen. Die jongeren ontdekten iets in de ouderen. Een van hen vertelde me dat hij in zijn leven een zeer slechte periode had gehad en moeilijke wegen had bewandeld – onder meer door een drugsverslaving. De familie besefte het niet. Hij wist hoe hij het moest verbergen. Zijn oma merkte het wel en zij sprak hem zachtjes aan: ‘Ik wacht op je. Wanneer je maar wilt, kom maar. Ik steun je, ik hou van je.’ Zijn oma gaf hem een zekere hoop, zodat hij zich, als hij terugkwam, geen schurk zou voelen. Grootouders zijn het geheugen dat kennis aan ons doorgeeft. En jongeren in contact brengen met hun grootouders is leven zaaien, het is toekomst zaaien. We moeten hen waarderen. Ze zijn geen weg te gooien materiaal, net zomin als jongeren dat zijn. ‘Laat ze doen wat ze willen’ is zoveel als hen aan hun lot overlaten, hen uit gemakzucht uit ons leven weren. Zorg voor die twee, voor jong én oud, en laat ze elkaar ontmoeten. Dat vers uit Joël is erg mooi.”

“Ik wil u iets laten zien, momentje… (de paus roept een bode en verzoekt die een foto te halen van tijdens zijn bezoek aan Roemenië op 1 juni 2019, nvdr). Toen ik in Iaşi het grote plein betrad voor een bijeenkomst met families en jongeren, stond het afgeladen vol. Ik zag een oude vrouw die me een kind van ongeveer twee maanden liet zien, glimlachend alsof ze zei: ‘Dit is mijn hoop. Kijk, nu kan ik dromen.’ Het raakte me. Op dat moment was ik zo onder de indruk dat ik niet tegen haar kon zeggen: ‘Kom mee, mevrouw, om het aan iedereen te tonen.’ Maar aan het einde van mijn toespraak heb ik dat verhaal verteld en gezegd dat grootouders dromen wanneer ze hun kleinkinderen zien vooruitgaan en dat kleinkinderen moed putten als ze kunnen steunen op de wortels van hun grootouders. Spontaan zei ik: ‘Jammer dat er geen foto van genomen is.’ Maar de fotograaf zei me dat hij had gezien hoe geraakt ik was en dat hij de foto had genomen. Hier is dat beeld met op de achterzijde het verhaal. Voor mij zegt dat zoveel. Een oudere met een klein kind, die zegt: ‘Dit is mijn toekomst.’ En het kind kan zeggen: ‘Dit is mijn kracht.’ Die foto is een symbool voor de band tussen grootouders en kleinkinderen. Het is heel belangrijk dat kinderen contact hebben met hun grootouders.”

Welke boodschap hebt u voor alle zorgverleners die in vaak moeilijke omstandigheden het beste van zichzelf geven?

“Ze vervullen een belangrijke functie. Ze hebben een zeer waardige job. Noodzakelijk ook. Als dat werk wordt beleefd als een roeping, met tederheid, is het zeer waardig. Het is erg triest dat sommige bejaardentehuizen een te commerciële lijn gaan volgen, waardoor de tederheid verloren gaat. Toen ik bisschop was in Buenos Aires, ging ik graag de eucharistie vieren in rusthuizen. Ik zorgde er altijd voor dat ik veel tijd had, want ik praatte met hen allen en vierde dan pas de mis. Ik herinner me een keer – sommige mensen zullen boos zijn dat ik dit vertel, maar ik zeg het toch – toen het moment voor de communie aanbrak en iemand zei: ‘Wie de communie wil ontvangen, steek je hand op’ en ik zou dan langs hen gaan zodat de bewoners niet naar voren moesten komen. Ze staken natuurlijk allemaal hun hand op. Er was een dame aan wie ik de communie gaf en die toen mijn hand pakte en zei: ‘Dank u, padre, dank u, ik ben joods.’ Ik reageerde: ‘Nou, deze die ik je gaf, was toch ook een jood, niet?’ (lacht) De oudere mens zoekt gezelschap, zoekt nabijheid en verbondenheid, dat overstijgt het religieuze geloof. Aan de bisschoppen zeg ik: ‘Ga naar de rusthuizen, ga de ouderen bezoeken.’”

Het neoliberale marktmodel stoot op zijn grenzen. Toch blijkt een transitie naar een duurzame economie niet simpel en de gewone mensen – vooral de armsten – dreigen het slachtoffer te worden. De pandemie was een kans voor een ‘ander normaal’ in de post-Covid-wereld, maar de mensen wilden toch liefst zo snel mogelijk terug naar het ‘oude normaal’. In 2020 nam u initiatief voor ‘de economie van Franciscus’, om jonge economen en bedrijfsleiders te laten zoeken naar oplossingen voor de huidige problemen. Hoe biedt die een alternatief?

“Allereerst kan de sociale leer van de Kerk – van paus Leo XIII tot op heden – hierbij inspireren. Die leer analyseert vanuit het evangelie de economische kwesties. Met journalist Austen Ivereigh schreef ik het boek Let Us Dream. Laten we inderdaad durven te dromen, ook over economieën die niet louter liberaal zijn. Een economie kan zeker ook christelijke richtlijnen integreren. Een vrouw, een groot econome, zei me eens het volgende: ‘Kijk, in mijn functies heb ik altijd geprobeerd een dialoog tot stand te brengen tussen de economie, het humanisme en het geloof. Toen ik eenzelfde dialoog tussen financiën, humanisme en geloof uitprobeerde, werkte dat niet voor mij.’ Je moet voorzichtig zijn met economie: als ze te veel alleen op financiën gericht is, alleen cijfers zonder reële entiteit erachter, dan verpulvert de economie en kan het leiden tot ernstig verraad. Er zijn momenteel geweldige mensen die de economie herzien, onder wie vrouwen. Vrouwen zijn geniaal voor de creativiteit. Ik noem ze in dat boek. De economie moet een sociale economie zijn. Als we het over een ‘markteconomie’ hebben, dan heeft Johannes Paulus II daar het ‘sociale’ aan toegevoegd: sociale markteconomie. Altijd het sociale voor ogen houden! Op dit moment is de economische crisis zeker ernstig, de crisis is verschrikkelijk. De meeste mensen in de wereld – de meerderheid – hebben niet genoeg te eten, hebben niet genoeg om te leven. De rijkdom is in handen van enkele mensen die een aantal grote bedrijven runnen, soms echt met uitbuiting. In Argentinië hadden we een leuke ervaring die van de Belgen kwam, uit Vlaanderen. Ze kwamen zich in Argentinië vestigen met de sociale leer van de Kerk als hun leidraad. In Flandria – zoals de textielindustrie die zij bezaten, heette (de fabriek bestond van de jaren 1920 tot de jaren 1990 en bevond zich nabij de stad Luján, nvdr) – hadden de arbeiders zelf een aandeel in de dividenden. Een enorme vooruitgang die jullie Belgen hebben geboekt. In Argentinië zou het een goed idee zijn om na te gaan hoe dat daar verliep. Ik heb het over de jaren 1940 en 1950. Dat kan dus, en in harmonie. Jules Steverlinck was degene die daar de leiding over Flandria had, nietwaar? Op een 70 kilometer van Buenos Aires. Zo’n sociale economie is dus mogelijk en ik heb er een voorbeeld van gezien door jullie, de Belgen. Ja, de economie moet altijd in dienst staan van het sociale.”

Vorig jaar kreeg u bij de heiligverklaring van de Nederlandse karmeliet Titus Brandsma (1881-1942), die zeer geëngageerd was in de journalistiek, een verzoek om hem uit te roepen tot patroon van de journalisten. Die open brief kwam er op initiatief van drie Nederlandse journalisten en mezelf, en werd door honderden collega’s ondertekend. Maakt ons verzoek enige kans?

“Met dat voorstel ben ik het helemaal eens. Er is nog een andere heilige die daarvoor in aanmerking kwam, die ook stierf in een concentratiekamp, toch? (de paus doelt op de Duits-Poolse pater Maximiliaan Kolbe (1894-1941) die eveneens wegens zijn journalistieke verzetsactiviteiten werd gevangengenomen, nvdr). Hoe dan ook, ik ga contact opnemen met het Dicasterie voor de Heiligverklaringen om te zien wat er mogelijk is. Het zou me zeker een genoegen zijn. En ik wil ook van deze gelegenheid gebruikmaken om in uw persoon alle journalisten te bedanken voor hun werk. Het is een nobel beroep: de waarheid overbrengen. Maar tegelijk vraag ik op te passen voor de vier zonden van de journalisten. Weet je welke dat zijn?”

U had het er wel over in ons vorige interview, maar ik kan ze niet meteen opnoemen. “Desinformatie, laster, smaad en coprofilie, dat is: de vieze dingen zoeken die schandaal uitlokken en die de aandacht trekken.” En wat zijn dan tegenover die ondeugden de deugden van een goede journalist?

“De goede eigenschappen van een journalist zijn luisteren, vertalen en doorgeven, want je moet altijd vertalen, nietwaar? Maar eerst luisteren. Er zijn journalisten die geniaal zijn, omdat ze duidelijk zeggen: ‘Ik luisterde, hij zei dit, maar ik denk het tegenovergestelde.’ Dat is een goede manier om het spel te spelen. Maar niet: ‘Hij zei dit’, terwijl dat toch niet gezegd was. Luister, geef de boodschap door en bekritiseer dan. Journalisten doen geweldig werk.”  III

Lees meteen verder

Abonnee? Lees verder in ons archief Nog geen abonnee? Neem een abonnement, lees meteen verder en krijg toegang tot meer dan 10.000 artikels